Wie een boek Kinaesthesia noemt, heeft wat uit te leggen. Allereerst natuurlijk wat het woord ook alweer betekent. Van Dale komt met het wat cryptische ‘bewegingszin’, waarbij ‘zin’ moet worden opgevat als in ‘zintuig’. Kinesthesie is dan: ‘het vermogen zich de bewegingen naar richting en strekking bewust te maken’. Dat is nog behoorlijk cryptisch, maar we hebben een idee.
Cruciaal in bovenstaande definitie is het woord vermogen. Wij zijn er ons doorgaans niet van bewust hoe we zitten of lopen, maar we kunnen het onszelf wel bewust maken. Kwestie van concentreren op wat we doen. En ja, zitten en liggen horen erbij: ook het aannemen van een vaste positie is lichaamswerk en eigenlijk is die positie helemaal niet zo vast. Wie een nacht in bed heeft liggen woelen, weet dat het lichaam een vaste positie niet zomaar aanneemt.
Maar waarom zouden we het hier überhaupt over hebben? Roger Smith, auteur van Kinaesthesia (2023) en eerder The Fontana History of the Human Sciences (1997), ziet kinesthesie als de meest directe manier waarop mensen de werkelijkheid ervaren. Je probeert iets te doen en voelt of het goed gaat of niet. Ga in gedachten maar eens terug naar de tijd dat je leerde fietsen. Dansen en sporten bieden ook legio voorbeelden hoe je op de werkelijkheid kan botsen, soms letterlijk.Nogal vanzelfsprekend allemaal, maar Smith gebruikt het lichaamsgevoel als eyeopener. Is het niet vreemd dat deze directe ervaring in de ordening van wetenschappelijke disciplines uit elkaar getrokken is? Voor onderzoek van het lichaam hebben we de fysiologie en voor bewustzijn de psychologie. En we hebben ook aparte instellingen voor lichamelijke en psychische gezondheidszorg. Het heeft veel precisie-onderzoek en nuttige interventies mogelijk gemaakt, maar het wringt ook.
Dat is te merken aan de langlopende en soms moeizame discussies over de relatie tussen lichaam en psyche. Dat ze op elkaar inwerken is evident, maar hoe? Als je ze eenmaal uit elkaar getrokken hebt, krijg je ze amper nog bij elkaar, zo lijkt het. Die scheiding botst met de persoonlijke ervaring, bij uitstek wanneer het met iemand niet goed gaat. Griep gaat altijd gepaard met gevoelens van onwelbevinden en een depressie voel je ook in je lijf. En het leveren van een fysieke prestatie gaat beter als je gemotiveerd bent, en volbrengen van die prestatie kan op zijn beurt groot genoegen geven.
Binnen de menswetenschappen wijst men al meer dan een eeuw lang op de onwenselijkheid van de geïnstitutionaliseerde scheiding tussen lichaamswetenschap en psychologie. In Nederland was F.J.J. Buytendijk (1887-1974), opgeleid als fysioloog, de meest toonaangevende woordvoerder op dit gebied. Zijn boek Algemene theorie der menselijke houding en beweging (1948) is een formidabele poging om met gedetailleerde onderzoeksbevindingen uit de experimentele fysiologie en psychologie over de grenzen van deze disciplines heen te springen.Van recenter datum is de wetenschappelijke stroming die zich bezighoudt met embodied cognition. Cognitie staat hier niet alleen voor ‘denken’, het gaat om alle manieren waarop mensen zich betrokken voelen op de wereld. Het soort lichaam dat mensen hebben en wat ze ermee doen vormt (constitueert) hun relatie met die wereld – de materiële en de sociale. Waarnemen is geen passieve registratie of representatie, maar een actief ‘handelen met je lichaam’. In dat handelen is vervat: lichamelijke beweging en hoe je die voelt – kinesthesie, dus.
Er is nog iets: iedere beweging, iedere handeling ontmoet weerstand. Die kan uit je eigen lichaam komen (geen zin of geen kracht om in beweging te komen), uit de materiële wereld, uit instituties, van andere mensen, noem maar op. Niet iedereen heeft dezelfde mogelijkheden, dezelfde power, om iets in beweging te zetten of om desgewenst een beweging te stoppen. Maar altijd zijn mensen embodied actors in the world, en zowel bij topprestaties als bij weerstand of onvermogen ervaren ze dat ook zo. Roger Smith schrijft: psyche en lichaam zijn met elkaar verknoopt, they rumple together.
Je kunt dit samenspel van lichaam en psyche trainen, zoals iedereen weet die aan sport, dans of fysiotherapeutische oefeningen doet. In dat trainen van ‘lichaamstechnieken’ (Marcel Mauss) is bewustzijn van wat je doet essentieel om beter te leren weten wat je wel en niet kan. Dat bewustzijn is eerder een ‘ik kan’ dan ‘ik denk’. Dit inzicht, tachtig jaar geleden geformuleerd door de fenomenoloog Merleau-Ponty, wordt niet alleen aangehaald door Smith, maar ook door Jenny Slatman in haar boek Nieuwe lichamelijkheid (2023). Slatman wil de ‘oude’ lichamelijkheid van Descartes, waarbij het ‘ik’ als denkend ik vooral met zichzelf bezig is, vervangen door het belichaamde ik dat altijd in verbinding staat met andere belichaamde ikken. In haar boek leidt het onder andere tot een interessante analyse hoe depressie niet alleen (zelfs niet op de eerste plaats) een individuele ‘stoornis’ is, maar een ‘verstening’ van het belichaamde subject. Die verstening maakt het een persoon vrijwel onmogelijk maakt om affectief-lichamelijk te ‘resoneren’ met zijn of haar omgeving.
Meer dan een eeuw geleden probeerden behavioristen van de psychologie een objectieve wetenschap te maken door zich in hun onderzoek te beperken tot waarneembaar gedrag, en alle verwijzingen naar subjectieve mental states te vermijden. Auteurs als Buytendijk en Merleau-Ponty (en in hun voetspoor Smith en Slatman) zijn eveneens geïnteresseerd in waarneembare menselijke beweging en activiteit, maar betrekken daarin nadrukkelijk waar mensen in hun activiteiten op gericht zijn en wat ze met hun uitspraken daarover bedoelen. Het menselijk handelen is volgens Smith niet alleen belichaamd, maar ook ‘bezield’ (ensouled): mensen hebben doelen en idealen waarvoor ze in beweging komen. Smith heeft zich voorgenomen zijn volgende boek hieraan te wijden.