Met enige regelmaat wordt er geklaagd over het gebrek aan
taalvaardigheid van studenten. Zij zondigen in hun werkstukken tegen de meest
elementaire regels van de Nederlandse taal, maar ze hebben bovendien de
grootste moeite om een helder en goed onderbouwd betoog te schrijven. Het is
een klacht van docenten, maar ook studenten zelf worstelen ermee. Vaak geven ze
te kennen dat er in hun opleiding weinig aandacht wordt besteed aan goed
schrijven. Dat levert een lastig dilemma op: het is niet de taak van
universiteiten om het falen van middelbare scholen te repareren, maar moet je
dan mensen laten afstuderen met een grammaticaal en stilistische rammelende scriptie?
Natuurlijk niet, maar wat dan wel? Trainen, trainen,
trainen, is mijn antwoord. En commentaar geven op het geschrevene. Dat kost
tijd – van de studenten en van de docenten. Nemen we die tijd ervoor? Meestal
niet. Inhoudelijke kennis gaat voor en in sommige wetenschapsgebieden ook
methoden en statistiek. Nuttig en belangrijk allemaal, maar iedere student
staat voor de taak dit alles te integreren in zijn of haar ‘body of knowledge’.
Het laten schrijven van een coherent betoog kun je gebruiken als een toetssteen
of opgedane kennis werkelijk is bezonken, of dat deze, naar een uitspraak van
Max Scheler, ‘onverteerd in de maag rammelt’.
Mijn conclusie daaruit is: academische vorming vereist dat
docenten en studenten tijd besteden aan het leren schrijven. Het gaat me
daarbij niet om elementaire spel- en taalfouten; die moeten studenten zelf
leren vermijden. Het gaat om stijl en coherentie. Je leert dat niet alleen door
te oefenen en gecorrigeerd te worden, maar ook door zorgvuldig te lezen. Een
tip die ik studenten geef is: lees je werkstuk hardop voor voordat je het
inlevert. Reken maar dat je bij deze vorm van begrijpend lezen struikelt over
kromme zinnen en niet afgemaakte redeneringen – en ze dus zelf kunt verbeteren.
Daarnaast beveel ik studenten aan om het werk van eminente
academici uit hun vakgebied te lezen. Ik bedoel dan niet zozeer de artikelen
uit internationale tijdschriften, hoewel het voor studenten die verder willen
in de wetenschap geen kwaad kan om kennis te maken met de sterk geprotocolleerde
vormen die daar vereist zijn. Ik doel dan op boeken die een goed academisch
niveau hebben én goed geschreven zijn. Voorbeelden? Ons feilbare denken van Daniel Kahneman. Compartimenten van vernietiging van Abram de Swaan. Laat je niets wijsmaken van Jan Bransen.
Dat had je gedacht! van Marc Slors. Cultuur en lichaam van Paul Voestermans
en Theo Verheggen. Enzovoort.
Naast de technische kanten van het onderzoek doen zijn lezen
en schrijven onmisbare bestanddelen van een volwaardige academische opleiding. Ze
zijn ook maatschappelijk relevant: bij uitstek van academici wordt verwacht dat
ze hun kennis en inzicht voor uiteenlopende publieken toegankelijk weten te
maken. En dat gaat niet vanzelf.
NB Dit stukje is eerder verschenen op de website van de Teaching Academy Universiteit Utrecht